8C. Uitwerkingen. |
Opgave 1. - Hoe kleiner de gemeenten hoe vaker het percentage jongetjes groter is dan het gemiddelde + 20%. - Hoe kleiner de gemeenten hoe vaker het percentage jongetjes kleiner is dan het gemiddelde - 20%. - Daar gebeurde precies hetzelfde: weinig nierkanker kwam vooral voor in kleine districten en veel nierkanker kwam ook vooral voor in kleine districten. - Je ziet de absolute aantallen wel oplopen van kleine naar grote gemeenten; logisch, maar die aantallen lopen veel minder snel op dan het inwoner-aantal van de gemeenten; de relatieve aantallen stabiliseren naar de zweetkans van 51,6% volgens de wet van de grote aantallen. - De zuidelijke landen lijken een grotere variabiliteit te vertonen in het percentage jongetjes bij de kleinere gemeenten. - Nee. Ik dacht eerst even aan "in die landen zijn meer hele kleine gemeentes", maar bij nader inzien geldt dat niet voor alle zuidelijke landen. |
Opgave 2. - Kies het korte proefwerk, want daar is de variabiliteit het grootst, dus de kans op een gok-voldoende het grootst. |
Opgave 3. - Het kleinere ziekenhuis, want daar is de variabiliteit het grootst, dus de kans op een fikse afwijking van het gemiddelde is daar het grootst. |